Naleving ABU-cao
De Stichting Naleving Cao voor Uitzendkrachten (SNCU) is de instantie die toezicht houdt op de naleving van de Cao voor Uitzendkrachten (ABU-cao). De SNCU wordt dan ook vaak de cao-politie genoemd. Zij controleert of de uitzendondernemingen die onder de werkingssfeer van de ABU-cao vallen, zich volledig houden aan die cao. Nu de ABU-cao algemeen verbindend is verklaard, valt een bijzonder groot deel van de uitzendondernemingen onder deze cao.
Sancties
Als de SNCU het vermoeden heeft dat een uitzendonderneming niet aan de verplichtingen uit de ABU-cao voldoet, kan de SNCU verzoeken om aan haar gegevens te verstrekken waaruit het tegendeel blijkt. De bewijslast daarvoor ligt op de uitzendonderneming. Indien de uitzendonderneming in gebreke blijft om de gevraagde gegevens aan te leveren, bepaalt het reglement van de SNCU dat de uitzendonderneming een forfaitaire boete is verschuldigd aan de SNCU. Daarnaast kan de SNCU van de uitzendonderneming de schade van de nakoming van de tekortkoming van het niet voldoen aan de bepalingen van de CAO vorderen.
Juridisch
De SNCU ontleent haar bevoegdheden onder meer aan artikel 15, 16 en 17 van de Wet CAO (Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst), artikel 3 van de Wet AVV (Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren), de CAO voor Uitzendkrachten (ABU en NBBU) en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU), met de daarin opgenomen statuten en reglementen.

De werkwijze en bevoegdheid van de Commissie Naleving Cao voor Uitzendkrachten (CNCU) in handhavingsonderzoeken is vastgelegd in Reglement I: (CNCU).
De werkwijze en bevoegdheid van de werkorganisatie is vastgelegd in Reglement II: Werkwijze van de werkorganisatie van de SNCU.
De werkwijze en bevoegdheid van de CBG SNA is vastgelegd in de Reglementen CBG SNA.
Dreigt u een boete te krijgen van de SNCU? Of heeft u al een boete gekregen van de SNCU?
Neem dan direct contact op met onze advocaat uitzendrecht. Door onze jarenlange ervaring op het gebied van het uitzendrecht, weten wij als geen ander hoe wij de schade kunnen voorkomen of beperken. 0634853777 / vanviersen@ckh-advocaten.nl

 

Advocaat Uitzendrecht

mr. R. van Viersen en zijn team van CKH Advocaten is gespecialiseerd in het uitzendrecht / flexibele arbeidsrelaties. Wij behandelen op deze gebieden allerhande zaken. Wij staan ondernemingen bij die zich richten op uitzenden, payrolling, detachering, werving & selectie en zzp-bemiddeling. Kortom, alle vragen en kwesties die spelen op het gebied van flexibele arbeidsrelaties, kunnen aan ons worden voorgelegd.
Ons kantoor heeft een grote praktijk aan procedures die spelen tegen de SNCU. Heeft de SNCU contact met u opgenomen om onderzoek bij u te verrichten of heeft u reeds een boete opgelegd gekregen? Neem dan direct contact met ons op.
Ook kunt u ons consulteren indien u behoefte heeft aan waterdichte overeenkomsten en/of algemene voorwaarden. Onze jarenlange ervaring brengt mee dat wij exact weten hoe wij de risico’s die u loopt in deze branche, moeten beperken tot een minimum.
Wij adviseren niet alleen op voornoemde rechtsgebieden, maar procederen eveneens met regelmaat hieromtrent. Kortom, indien u op zoek bent naar een echte specialist in deze nichemarkt, dan kunt u contact met ons opnemen: vanviersen@ckh-advocaten.nl / 0634853777.

Een payroll-bedrijf geldt voor de premieheffing werknemersverzekeringen niet als een uitzendbureau. Dat adviseert advocaat-generaal Wattel de Hoge Raad.  In deze zaak betoogt de payroller dat hij geen uitzendbedrijf is, maar een (salaris-)administratiebedrijf, waarvoor een lagere premie geldt.
Werkgevers betalen premies werknemersverzekeringen waarvan de hoogte deels afhangt van het werkloosheidsrisico in hun sector van het bedrijfsleven. Er zijn 69 sectoren, waaronder één voor uitzendbedrijven (sector 52), die een hoge premie betalen.
Sinds enige tijd zijn payroll-bedrijven in opkomst. Hun dienstverlening kan uiteen lopen van het verzorgen van de salarisadministratie tot het overnemen van alle arbeidscontracten en daarmee het juridische werkgeverschap van het hele personeel van een bedrijf. De belanghebbende in deze zaak is een payroller van de laatstgenoemde soort. De vraag is of hij valt in sector 52 (uitzendbedrijven; hoge premie), of in de sector voor salarisadministratiebedrijven (sector 45; zakelijke dienstverlening III; lagere premie). Beslissend daarvoor is of de arbeidscontracten met de werknemers ‘uitzendovereenkomsten’ zijn zoals bedoeld in art. 7:690 van het Burgerlijk Wetboek. In de civielrechtelijke literatuur en rechtspraak bestaat onenigheid over de vraag of daarvoor van belang is of het payroll-bedrijf zich al dan niet bezig houdt met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (zogenoemde allocatie-functie). Vast staat dat de belanghebbende géén allocatiefunctie vervult, maar slechts mensen in dienst neemt die haar opdrachtgever zelf heeft geworven of al in dienst had, en ook dat zij bestaande arbeidscontracten ongewijzigd overneemt.
De AG constateert dat het bij de premiesectorindeling om het werkloosheidsrisico gaat en dat payroll-werknemers sinds 2015 – ook voor bestaande arbeidscontracten – dezelfde ontslagbescherming hebben als rechtstreekse werknemers van de opdrachtgever van de payroller. De belastingdienst heeft niet weersproken dat dat contractueel bij de belanghebbende ook in 2014 al het geval was. Nu de belanghebbende ook geen enkele allocatiefunctie vervult, hoort zij dan volgens hem niet in sector 52, maar in de premiesector van haar opdrachtgevers. Anders dan de belanghebbende wil, hoort zij dus volgens de AG evenmin in sector 45, want haar opdrachtgevers kunnen heel wel in andere sectoren dan zakelijke dienstverlening opereren, met een ander werkloosheidsrisico. De huidige regels laten echter geen gesplitste sectorindeling toe, maar schrijven bij werkzaamheden in uiteenlopende sectoren voor dat aangesloten wordt bij de sector waarin de werkgever de grootste premieplichtige loonsom betaalt. De feitenrechter heeft niet vastgesteld welke sector dat is, zodat de zaak volgens de AG terug moet naar de feitenrechter.
In een civiele zaak adviseerde ook advocaat-generaal Van Peursem over de allocatiefunctie. In deze civiele zaak gaat het om de vraag of een detacheerder van gekwalificeerd zorgpersoneel verplicht is aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de uitzendbranche StiPP.  Ook daarvoor is van belang in hoeverre een allocatiefunctie is vereist voor een ‘uitzendovereenkomst’ als bedoeld in art. 7:690 BW. De beide advocaten-generaal komen tot een vergelijkbare algemene analyse van de term ‘allocatiefunctie’. Zij  geven de civiele en de belastingkamer van de Hoge Raad in overweging de uitspraken in beide zaken waar mogelijk af te stemmen met het oog op de rechtseenheid.
Een conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat te volgen of niet.
Bron: www.rechtspraak.nl
Detacheerder van gekwalificeerd zorgpersoneel X is verplicht aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de uitzendbranche StiPP. Dat adviseert advocaat-generaal Van Peursem de Hoge Raad. Eerder vond de kantonrechter dat van een verplichting geen sprake was. Het Amsterdamse hof vond in hoger beroep van wel. Beslissend in deze zaak is de uitleg van de wettelijke term ‘uitzendovereenkomst’  in het Burgerlijk Wetboek (art. 7:690 BW).
Voor de civiele kamer van de Hoge Raad spelen in deze zaak twee vragen:
1) Is voor een uitzendovereenkomst nodig dat de detacherende werkgever vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengt (een ‘allocatiefunctie’ heeft) en wat houdt dat precies in?
2) Staan de uitgezonden werknemers van X onder ‘leiding en toezicht’ van de opdrachtgevers van X (inleners van personeel)?
De AG adviseert over 1) dat een traditionele allocatiefunctie zoals bij klassieke uitzendbureaus – tijdelijke opvang van piekbelasting en ziekteverzuim niet nodig is. Beslissend is of X bedrijfsmatig personeel detacheert bij opdrachtgevers onder leiding en toezicht van die laatsten. Dat kunnen ook andere detacheringsvormen zijn, als maar van een vorm van ‘allocatie’ in deze laatste ruime zin sprake is.
Ook falen volgens de AG de klachten over het wettelijk voorgeschreven gezagsvereiste bij de inleners van X, zodat het oordeel van het hof dat sprake is van leiding en toezicht bij de inleners in stand kan blijven.
In een belastingzaak over premiesectorindeling van een payroll-bedrijf adviseerde advocaat-generaal Wattel ook over de vraag  of voor een uitzendovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek een ‘allocatiefunctie’ nodig is. Beide advocaten-generaal , die tot een vergelijkbare algemene analyse van de term ‘allocatiefunctie’ komen,  geven de civiele en de belastingkamer van de Hoge Raad in overweging de uitspraken in beide zaken waar mogelijk af te stemmen met het oog op de rechtseenheid.
Een conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat te volgen of niet. De Hoge Raad verwacht op 23 september 2016 uitspraak in deze zaak te doen.
Bron: www.rechtspraak.nl
TOP