Een payroll-bedrijf geldt voor de premieheffing werknemersverzekeringen niet als een uitzendbureau. Dat adviseert advocaat-generaal Wattel de Hoge Raad. In deze zaak betoogt de payroller dat hij geen uitzendbedrijf is, maar een (salaris-)administratiebedrijf, waarvoor een lagere premie geldt.
Werkgevers betalen premies werknemersverzekeringen waarvan de hoogte deels afhangt van het werkloosheidsrisico in hun sector van het bedrijfsleven. Er zijn 69 sectoren, waaronder één voor uitzendbedrijven (sector 52), die een hoge premie betalen.
Sinds enige tijd zijn payroll-bedrijven in opkomst. Hun dienstverlening kan uiteen lopen van het verzorgen van de salarisadministratie tot het overnemen van alle arbeidscontracten en daarmee het juridische werkgeverschap van het hele personeel van een bedrijf. De belanghebbende in deze zaak is een payroller van de laatstgenoemde soort. De vraag is of hij valt in sector 52 (uitzendbedrijven; hoge premie), of in de sector voor salarisadministratiebedrijven (sector 45; zakelijke dienstverlening III; lagere premie). Beslissend daarvoor is of de arbeidscontracten met de werknemers ‘uitzendovereenkomsten’ zijn zoals bedoeld in art. 7:690 van het Burgerlijk Wetboek. In de civielrechtelijke literatuur en rechtspraak bestaat onenigheid over de vraag of daarvoor van belang is of het payroll-bedrijf zich al dan niet bezig houdt met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (zogenoemde allocatie-functie). Vast staat dat de belanghebbende géén allocatiefunctie vervult, maar slechts mensen in dienst neemt die haar opdrachtgever zelf heeft geworven of al in dienst had, en ook dat zij bestaande arbeidscontracten ongewijzigd overneemt.
De AG constateert dat het bij de premiesectorindeling om het werkloosheidsrisico gaat en dat payroll-werknemers sinds 2015 – ook voor bestaande arbeidscontracten – dezelfde ontslagbescherming hebben als rechtstreekse werknemers van de opdrachtgever van de payroller. De belastingdienst heeft niet weersproken dat dat contractueel bij de belanghebbende ook in 2014 al het geval was. Nu de belanghebbende ook geen enkele allocatiefunctie vervult, hoort zij dan volgens hem niet in sector 52, maar in de premiesector van haar opdrachtgevers. Anders dan de belanghebbende wil, hoort zij dus volgens de AG evenmin in sector 45, want haar opdrachtgevers kunnen heel wel in andere sectoren dan zakelijke dienstverlening opereren, met een ander werkloosheidsrisico. De huidige regels laten echter geen gesplitste sectorindeling toe, maar schrijven bij werkzaamheden in uiteenlopende sectoren voor dat aangesloten wordt bij de sector waarin de werkgever de grootste premieplichtige loonsom betaalt. De feitenrechter heeft niet vastgesteld welke sector dat is, zodat de zaak volgens de AG terug moet naar de feitenrechter.
In een civiele zaak adviseerde ook advocaat-generaal Van Peursem over de allocatiefunctie. In deze civiele zaak gaat het om de vraag of een detacheerder van gekwalificeerd zorgpersoneel verplicht is aangesloten bij het bedrijfstakpensioenfonds voor de uitzendbranche StiPP. Ook daarvoor is van belang in hoeverre een allocatiefunctie is vereist voor een ‘uitzendovereenkomst’ als bedoeld in art. 7:690 BW. De beide advocaten-generaal komen tot een vergelijkbare algemene analyse van de term ‘allocatiefunctie’. Zij geven de civiele en de belastingkamer van de Hoge Raad in overweging de uitspraken in beide zaken waar mogelijk af te stemmen met het oog op de rechtseenheid.
Een conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat te volgen of niet.
Bron: www.rechtspraak.nl
Een conclusie van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat te volgen of niet.
Bron: www.rechtspraak.nl