Doorgeleidingsplicht
De uitzendverhouding is geen reguliere arbeidsrelatie. Immers, er zijn niet twee (de werkgever en werknemer) maar drie partijen bij betrokken; het uitzendbureau, de uitzendkracht en de opdrachtgever (inlener). Aangezien de uitzendkracht werkzaam is op de werkvloer bij de inlener, heeft hij doorgaans weinig contact met zijn daadwerkelijke werkgever.
Het voorgaande laat onverlet dat de uitzendonderneming gehouden is om bepaalde informatie te delen met de uitzendkracht. Zo is hij gehouden om de uitzendkracht te informeren omtrent de arbeidsomstandigheden bij de inlener. Om deze informatievoorziening in goede banen te leiden, is er de zogenaamde doorgeleidingsplicht in het leven geroepen. Deze plicht komt erop neer dat de inlener bepaalde informatie dient te verstrekken aan de uitzendonderneming, die vervolgens op zijn beurt de uitzendkracht informeert.
Deze doorgeleidingsplicht is opgenomen in artikel 11 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi):
“Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt verschaft aan degene die ter beschikking wordt gesteld, informatie over de verlangde beroepskwalificatie en verstrekt aan die persoon de beschrijving, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, voordat de terbeschikkingstelling een aanvang neemt.”
De informatie die de werkgever moeten verstrekken op basis van artikel 5 lid 5 Arbeidsomstandighedenwet zijn:
1. de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen;
2. de risico’s voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats,
zodat de uitzendonderneming deze informatie kan verstrekken aan de uitzendkracht.
Kortom, de doorgeleidingsplicht roept verplichtingen in het leven voor zowel de uitzendonderneming, payrollonderneming als inlener. Let daar goed op!
- Published in doorgeleidingsplicht, payrollonderneming, Rick van Viersen, uitzendonderneming, Uitzendrecht, waadi
Het uitzendbeding
Het uitzendbeding
Het uitzendbeding is de bepaling in een arbeidsovereenkomst of cao dat de uitzendovereenkomst komt te eindigen op het moment dat de opdrachtgever (inlener) aangeeft geen gebruik meer te willen maken van de diensten van een uitzendkracht. Indien het uitzendbeding is opgenomen, dan heeft de werknemer het recht op de uitzendovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Deze mogelijkheid wordt geschapen in artikel 7:691 lid 2 BW:
“In de uitzendovereenkomst kan schriftelijk worden bedongen dat die overeenkomst van rechtswege eindigt doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer door de werkgever aan de derde als bedoeld in artikel 690 op verzoek van die derde ten einde komt. Indien een beding als bedoeld in de vorige volzin in de uitzendovereenkomst is opgenomen, kan de werknemer die overeenkomst onverwijld opzeggen.”
Het uitzendbeding geldt niet langer indien de uitzendkracht in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht voor de uitzendonderneming.
Niet alleen in de wet is mogelijkheid opgenomen om het uitzendbeding met een uitzendkracht overeen te komen, maar ook in de cao van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU-cao) en de cao van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU-cao).
Sterker nog, in deze cao’s is de termijn waarbinnen het uitzendbeding geldt, verruimd. Zo kan er op grond van de ABU-cao gedurende een periode van 78 weken (fase A) het uitzendbeding worden overeengekomen en op grond van de NBBU-cao gedurende een periode van 130 weken (fase 1+2).
- Published in ABU-cao, NBBU-cao, Payrollrecht, Rick van Viersen, uitzendbeding, Uitzendrecht
- 1
- 2